Terug naar het overzicht

Stadsarcheoloog Peter Bitter sprak in Lübeck over adel in Alkmaar

“Altijd moeilijk vast te stellen of iemand van adel was of niet”

In oktober was onze stadsarcheoloog Peter Bitter een week in Lübeck voor het tweejaarlijkse archeologiecongres rondom stadsarcheologie in de Hanzesteden. Eens in de paar jaar komen zo’n vijftig stadsarcheologen uit Hanzesteden uit heel west-Europa bij elkaar in Lubeck, dat van oudsher wordt gezien als de belangrijkste stad van dit samenwerkingsverband. Deze keer was het onderwerp Adel in de stad en ook Peter Bitter werd gevraagd hier een lezing over te houden.

“Het is best bijzonder als je gevraagd wordt om te spreken op dit congres,” vertelt Peter Bitter na terugkomst in Alkmaar, “maar tot dusver ben ik er elke keer bij geweest. Misschien ook omdat ik veel publiceer over mijn werk. De sprekers zijn eigenlijk allemaal archeologen die actief publiceren. Er is steeds een thema waarover je dan vertelt vanuit jouw eigen werkplek. De vorige keer was nog voor coronatijd. Toen ging het over het ontstaan van de stad. En deze keer was Adel in de stad dus het thema.”

Hoe zit het met die adel in de stad Alkmaar?

“Nou, eerlijk gezegd heb ik een beetje gesmokkeld. Ik ben begonnen met een verhaal over de eerste stadsontwikkeling in Alkmaar en de rol die de graaf van Holland daarin had. Sinds de opgraving na de nieuwjaarsbrand in 2015, hebben we daar namelijk een nieuwe theorie over. In archiefbronnen van rond 1200 wordt een dijk genoemd van Alkmaar naar Bergen die in 1200 hersteld of voltooid is. Aangezien de Langestraat en de Houttil een meter hoger liggen dan de omgeving, zou die dijk daar dan onder moeten liggen, was de gedachte. Maar ik kreeg de afgelopen jaren het gevoel dat dat niet klopte, want bij opgravingen aan de Langestraat vonden we bijna nooit iets uit de dertiende eeuw. Dat blijkt achteraf dus geen wonder, want er lag daar helemaal geen dijk in de dertiende eeuw. De Langestraat is van rond 1290 en de eerste bewoning kwam pas rond 1300. En die dijk, die was er wel, maar die lag onder de Koningsweg en sloot vervolgens aan op de Dijk.”

Dieper graven

“Bij de meeste opgravingen  heb je een beperkte plek om te graven. Alleen aan de voorkant van het pand bijvoorbeeld en vaak niet diep genoeg om de juiste sporen te vinden. Maar in 2015 konden we voor het eerst inpandig aan de slag op een groot oppervlak. En toen werd wel duidelijk dat er echt geen resten waren van voor de dertiende eeuw.
In dezelfde tijd als de Langestraat, dus rond 1300, zijn ook de Houttil en aan de overkant het gebied Voordam, Achterdam en het eerste stukje Fnidsen aangelegd. Dat ligt daar allemaal ongeveer even hoog. Zo’n 1,70 á 1,80 boven NAP.

Bij opgravingen in 2005 aan de Voordam en in 2003 aan het Waagplein waren de oudste houtresten van huizen die we vonden van rond 1280 en 1290. Dan zou je kunnen zeggen dat dat een uitbreiding was van die al eerder aangelegen dijk onder de latere Langestraat en Houttil, maar daarvoor paste de puzzel te mooi in elkaar. Dat hele gebied is gewoon in één keer aangelegd. En dat weten we door die houtdateringen.”

Alkmaar stelde niets voor

“Je kunt aan de gevonden resten zien dat alles daar rond 1300 begint. En daaruit kun je concluderen dat Alkmaar eigenlijk nog helemaal niets voorstelde toen het in 1254 stadsrechten kreeg. Het lijkt er dus op dat de toenmalige graaf, Willem II, wel plannen had om Alkmaar te verheffen tot iets groters, al is dat niet direct gelukt. Dat begon te komen toen Floris V West-Friesland had bedwongen en hier kastelen liet bouwen of herbouwen. Ik denk dat hij van Alkmaar een centrale havenplaats wilde maken voor de toegang tot West-Friesland. Je kon vanaf hier natuurlijk in alle richtingen handel en transport bedrijven.

Ik heb tijdens de lezing de eerste stadsmuren van Alkmaar laten zien en ook verteld over gravin Margaretha die in 1347 een schenking deed aan Alkmaar om de vestingwerken te voltooien. Ook zij had duidelijk belang bij het versterken van Alkmaar. En die actie was succesvol want in de veertiende eeuw werd Alkmaar echt een booming town.” (Tekst gaat verder onder de foto’s).

Adel of elite

In het tweede deel van mijn verhaal ben ik verder ingegaan op het onderwerp edellieden in de stad. Een onderwerp waar ik een beetje mee worstelde maar het bleek al snel dat alle deelnemers aan het congres het een lastig onderwerp vonden. Je kan aan vondsten namelijk wel zien of de oorspronkelijke eigenaar tot de elite of zelfs de topelite behoorde, maar of hij of zij dan ook van adel was, is meestal niet bekend. Een goed voorbeeld in Alkmaar is een heel groot bakstenen huis dat ooit aan de Houttil stond en dat boven alle andere huizen uitstak. Een stadskasteel als het ware, waarvan overblijfselen van de kasteeltoren ontdekt zijn in 2000. Het huis had waarschijnlijk drie verdiepingen en  heette De Halve maan. Het is gebouwd aan het begin van de veertiende eeuw, dus het is van de eerste lichting gebouwen aan de Houttil. We hebben alleen geen idee wie het gebouwd heeft.

En dat geeft dus meteen het probleem weer. Je weet niet wat die mensen destijds rijk maakte. Was dat landbezit of handel of misschien het bekleden van lucratieve functies? Al kwam dat laatste vooral vanaf de zestiende eeuw voor.
Zo hebben we in de Langestraat in 2001 een huis opgegraven onder het pand van het voormalige warenhuis van Spruyt. Dat was een groot L-vorming huis met in de knik een traptoren. Op schilderijen van stadsgezichten tijdens het beleg van Alkmaar in het Stedelijk Museum Alkmaar, steekt de toren boven de hele omgeving uit. We weten wie er begin zestiende eeuw woonde en wie die traptoren heeft neergezet. Dat was Andries Willemszn van Oudshoorn. De van Oudshoorns komen uit Amsterdam en behoorden daar tot de top elite. En Andries was getrouwd met Wilhelmina Paling, de dochter van Pieter Paling, destijds de rijkste Alkmaarder. Kijk, en dat zijn nou de mensen van wie je je afvraagt: was het nou adel of niet?”

Macht

“Wat de andere sprekers ook ontdekten, was dat die stedelijke elite door handel, ondernemerschap en het bekleden van hoge functies vaak machtiger werd dan menig edelman. Maar het is vaak onbekend of ze ook van adel waren. En dit vraagstuk speelt overal, hoorde ik van de collega’s. Het is een probleem dat we als historici zelf hebben gecreëerd. Want adel of niet, in die tijd was heus wel duidelijk wie de macht had.

Pieter Paling bijvoorbeeld, was rentmeester van de abdij van Egmond. Dan was je de hoogste bestuurder van alle bezittingen van de abdij en dat waren er veel. Die man was steenrijk. Ze woonden trouwens in het Hooge Huys aan de Sint Laurensstraat. Niet het gebouw dat er nu staat hoor, het originele is al in 1754 gesloopt. Maar de verzekeraar die er later in kwam, heeft zijn bedrijf daar dus naar genoemd.”

Bakstenen huizen

“Kortom, adel is moeilijk vast te stellen dus dan richt je je op de elite. De absolute top, destijds, in macht en rijkdom. Die woonden in die grote bakstenen huizen waar we er al een aantal van hebben opgegraven langs de Langestraat. Met soms heel bijzondere vondsten. Zo is er onder het voormalige warenhuis Spruyt een bronzen kandelaar gevonden met een wapenschildje. Helaas is het wapen vergaan, maar daar moet dus in de vijftiende eeuw iemand hebben gewoond met een familiewapen. Maar een familiewapen zegt op zich nog niets over wel of niet van adel zijn. Een vrijwel identieke kandelaar is gevonden in de gracht van kasteel de Nieuwburg in Oudorp. Dat is extra bijzonder, want als je dit soort kandelaars al vindt, dan zijn ze altijd anders van vorm. Is er dan een relatie tussen beide vindplaatsen geweest, of is het toeval? Hier kun je dus van alles bij verzinnen over eventuele relaties, familie, enzovoort.

Ik ben ooit één kandelaar tegengekomen van hetzelfde model en dat was in een boek. Hij behoorde tot de collectie van het gemeentemuseum in Zwolle, stond erbij, maar dat museum was er al niet meer en ik heb die kandelaar dus nooit kunnen achterhalen. Maar dit geeft wel aan dat de eigenaar van deze kandelaar toch iets speciaals in huis had.”

Was het ondanks de moeilijkheid van het onderwerp de moeite waard?

“Ja, zeker! Het is bijzonder leerzaam en je ontmoet er altijd veel collega’s, wat heel fijn is voor je contacten. Er komen daar stadsarcheologen van Keulen, Londen, een aantal Oostzeeplaatsen, enzovoort. Stel dat ik denk dat een bepaalde vondst uit hun gebied komt, dan kan ik de betreffende collega een foto sturen. Zo had ik een keer een vraag over een lavabo, een soort hangend watervat van brons. Een onderwerp waar Ullrich Müller uit Kiel toevallig een proefschrift over had gemaakt. En zelf krijg ik wel eens vragen over materiaal. Deze keer waren er bijvoorbeeld Deense onderzoekers die vragen hadden over beerputonderzoek. De gebruikte methode, de interpretaties, maar ook de manier waarop de beerputten destijds gemaakt en gebruikt zijn. Tot mijn verbazing had de vragensteller met behulp van Google Translate mijn Nederlandstalige  rapport over dit onderwerp gelezen.”

Wat viel je deze keer op in de andere lezingen?

“In sommige steden woonde adel vaak in miniatuurkastelen op een heel groot erf middenin de stad. Daar heb ik verschillende voorbeelden van gezien. We hebben nog even gedacht dat dat misschien ook voor die toren aan de Houttil in Alkmaar gold. Maar dat bleek niet zo te zijn. Dat huis stond gewoon tussen twee andere huizen in. In andere landen stond er dan vaak ook nog extra bebouwing op het erf. Wellicht bedoeld voor de ambachtslieden, maar dat kennen we in Alkmaar dus niet. Soms wisten de collega’s ook precies wie er ooit gewoond had. En ook dat is in Alkmaar lastig. Sowieso zijn die bronnen er niet van voor 1500. Vervolgens zijn er wel wat zestiende-eeuwse belastinglijsten waar in sommige gevallen verkoopaktes aan gekoppeld zijn. Maar vanaf 1730 is er eigenlijk pas een volledige lijst beschikbaar.”

Over twee jaar weer?

“Ja, als het aan mij ligt wel! Ik vind het altijd erg inspirerend. Je bent een aantal dagen met een hele groep gelijkgezinden en je leert elke keer weer wat nieuws.”