Rob Roedema geboren met liefde voor archeologie
De man achter de Vondst op vrijdag
Elke week bespreekt stadsarcheoloog Rob Roedema een opmerkelijke archeologische vondst in zijn rubriek ‘Vondst op vrijdag’. Zowel op Facebook als op Instagram Erfgoed Alkmaar. De groep die deze berichten volgt, wordt steeds groter. Van gouden ringen tot en met koperen tabaksdozen, leren schoentjes, kinderspeelgoed en allerlei serviesgoed van aardewerk porselein. Alles komt aan bod, met steeds een leuk en wetenswaardig verhaal. Een gesprek met de man achter de Vondst op vrijdag: “Het gaat mij niet om het voorwerp, maar om het verhaal dat dat voorwerp vertelt.”
Hoe ziet jouw dagelijks werk eruit?
“Ik houd me bezig met opgravingen en de uitwerking van de vondsten. Het beschrijven van het vondstmateriaal in de ruimste zin van het woord. Dus glaswerk, hout, aardewerk, enzovoort, en de interpretatie van zogenoemde sporen. Daarbij gebruik je alle informatie die erover te vinden is, en vergelijk je met vondsten uit andere opgravingen. Nu ik ouder word, merk ik wel dat opgraven steeds zwaarder wordt, vooral in de klei, maar het uitzoeken van de vondsten is nog altijd even spannend.”
Hoe kwam je met het vak in aanraking?
“Ik ben met deze interesse geboren. Als jochie van acht á tien ging ik al schatgraven op plekken waar gesloopt werd in mijn woonplaats Purmerend. Thuis had ik een hele verzameling vondsten van tegeltjes, potten en pannen. Maar die groeide een stuk minder snel toen ik eenmaal met mijn verhaal in de krant had gestaan. Toen waren we de volgende dag opeens met honderd man aan het graven… Ik ben volledig selfmade. In 1987 richtte ik de Stichting Behoud Alkmaarse Bodemvondsten op die later opging in de Historische Vereniging. Zo raakte ik ook betrokken bij de eerste opgraving in 1990 in de Breedstraat. In die tijd is de Archeologische dienst ontstaan, waar ik aanvankelijk werkte als vrijwilliger en waar ik in 1993 in dienst kwam.”
Wat heeft de afgelopen jaren de meeste indruk op je gemaakt?
“De opgraving op de hoek Houttil/Langestraat in 2000, waaruit bleek dat daar rond 1300 een stadskasteel gestaan moet hebben. Tijdens latere opgravingen ontdekten we dat Alkmaar in die tijd waarschijnlijk wel vier van die stadskastelen had. Die stonden op belangrijke plekken in de stad, gewoon tussen de houten huizen met rieten daken.
Heel opmerkelijk was de glasvondst aan de Langestraat, vlakbij de Grote Kerk, nadat de toenmalige boekhandel Slinger was afgebrand. Daar vonden we een beerput uit de zeventiende eeuw waar we een enorme glazen beker aantroffen, althans, de onderkant ervan, met daarin een grote hoeveelheid gebroken glaswerk. Normaal vind je hier en daar wat glasscherven, maar dit was blijkbaar één partij gebroken glas die destijds in één keer is weggegooid. Wellicht nadat er een kast was omgevallen waarbij alles brak? Daar kom je natuurlijk nooit meer achter.”
Hoe maak je elke week je keus voor weer een nieuwe vondst op vrijdag?
“Op gevoel. We hebben een enorme database aan vondsten. Ik neus meestal gewoon een beetje door de foto’s en dan maak ik een keuze. Ik vind het ook leuk om series te maken met soortgelijke onderwerpen, zoals pas de gouden sieraden en nu de miniatuurtjes.”
Heb je zelf voorkeur voor een bepaald soort voorwerp?
“Nee, ik vind alles interessant. Het gaat ook niet zozeer om het voorwerp zelf, maar om het verhaal dat het vertelt. Hoewel… Dit soort dingen vind ik dan wel weer extra leuk. (Wijst op een bakje met oude tegels dat voor hem op tafel staat in de werkruimte van het Archeologisch Centrum).
Dat zijn tegels uit ongeveer 1690. Ze komen van de tegelbakkerij aan de Sint Annastraat. Maar ze zijn gevonden in het huis er tegenover. Daar vonden we hele partijen tegels, vaak nog niet of maar half afgewerkt. En er waren ook leuke bijvondsten, zoals bijvoorbeeld een aantal pijpjes. Aan de merkjes op pijpjes kun je meestal veel aflezen. Zo komen we vaak het molentje tegen als symbool voor het merk De Molen. Maar je komt ook merkjes tegen die blijkbaar maar korte tijd in zwang zijn geweest. Aan de hand van die pijpjes en tegeltjes kwam ik dus uit op de zeventiende eeuw. En toen ontdekte collega Peter Bitter dat die tegelbakker in 1690 het huisje had gekocht tegenover zijn bakkerij. En dan komt alles weer bij elkaar. We denken trouwens dat de tegelbakker Hendrik heet. Die naam staat ook op één van de biscuit tegels die we hebben gevonden…”
Is het vooral die speurtocht die je boeit?
“Ja, inderdaad! Dat blijft me fascineren. Zoals bij de opgraving in 2015 in de Langestraat, op de plek waar Maria Tesselschade had gewoond. Je weet dat ze glas gegraveerd heeft en als je dan de zoveelste glasscherf oppakt en je herkent eindelijk die gegraveerde roemer, dan geeft dat een euforisch gevoel! Je zit tijdens zo’n opgraving als het ware in een tijdscapsule. In feite sta je ordinair in de stront te wroeten, maar de dingen die je uit die beerput haalt, werpen je terug naar een andere tijd. En dan vraag je je ook wel eens af hoe bepaalde dingen in vredesnaam in die put terecht kwamen. Zoals bijvoorbeeld de trouwring van Maria Tesselschade, nota bene mét het stopringetje dat moest voorkomen dat de ring van haar vinger gleed!
De beerput was vroeger de afvalbak en daar kwamen in principe alleen de kapotte voorwerpen in terecht. En toch vinden we ook wel eens complete pannen en potten. Dus dan vraag je je ook wel eens af waarom. Stonk die pot teveel naar vis, bijvoorbeeld? Zelf denk ik trouwens dat die mooie gekleurde binnenkanten van de kookpotten destijds een duidelijk doel hadden. Dat je in de groene pot bijvoorbeeld alleen groente kookte en dat de gele misschien bestemd was voor vis… Zo heb je als archeoloog ook altijd je eigen gedachten over hoe dingen in het verleden gingen. Naast al die wetenschappelijke bronnen die we raadplegen natuurlijk.”
En het internet waarschijnlijk. Dat had je in het begin van je loopbaan nog niet…
“Nee, dat klopt. En toch was dat ook wel eens makkelijker. Dan moest je het doen met de boeken en de wetenschappelijke naslagwerken (wijst op een kast vol boeken in de werkruimte). Maar dan was het wel eenvoudiger. Nu heb je zoveel meningen als je onderzoekers hebt. Maar dat houdt het misschien ook wel spannend…”
Interview: Judith Flapper