Een voorraadpot voor snuiftabak
Bijzondere bodemvondsten
In 1992 legde een verwoestende brand twee panden aan de Alkmaarse Langestraat in de as. Het gaat om de nummers 113 en 115/117, vlakbij de Grote Kerk. Tijdens de opgraving na deze brand zijn een heleboel voorwerpen uit de beerputten naar boven gekomen. Van deze vondsten, die bewaard worden in het depot, trekt een opvallende pot met tekst de aandacht. Het blijkt een voorraadpot voor snuiftabak uit de eerste helft van de achttiende eeuw, gevonden op huisnummer 113.
De snuiftabakpot uit de Langestraat is van faience en is gemaakt in Delft. De pot is 13.4 cm hoog en is beschilderd met een blauwe tekst: HBOSE, met daar omheen een omlijsting met een kroon. De pot heeft de vorm van een vaas met een smalle opening.
Dergelijke potten, van hetzelfde model en met opschriften, zijn ook in Den Haag teruggevonden. De teksten op de potten blijken te verwijzen naar tabakswinkeliers die de snuiftabak in potten verkochten. Op één van de potten uit Den Haag staat het opschrift: TABAC BY I WBOSE A S HAGE, als verwijzing naar de snuiftabakhandelaar Johan Willem Bosé.
WBOSE lijkt verdacht veel op het HBOSE van onze pot. En dat kan kloppen, want Johan Willem Bosé heeft de zaak in tabakswaren in 1750 overgenomen van zijn vader Johan Herman Bosé. Het is dus mogelijk dat de Alkmaarse pot toebehoorde aan zijn vader, wat klopt met de datering tussen 1700-1750.
Bij de snuiftabakspot moet ook een metalen deksel hebben gezeten, maar die is waarschijnlijk verloren gegaan. Vermoedelijk is onze snuiftabakspot ooit cadeau gedaan aan de man des huizes.
Populair bij het Franse hof
Alhoewel in een aantal landen nog steeds tabak wordt gesnoven, wordt tegenwoordig veelal anders gedacht over roken en tabak snuiven. Het snuiven van tabak, ofwel het inhaleren door de neus van fijn gemalen tabakspoeder, werd via het Franse hof ten tijde van Lodewijk IVX modern. Deze noviteit werd vooral populair in Noord-Europa. Het snuiven van tabak beleefde zijn hoogtepunt in de achttiende eeuw.
Hoewel de dure snuiftabak meer bij de adel en welgestelden in gebruik was, werd in Schotland na 1720, het pijproken vrijwel verdrongen door snuiftabak, zeker ook bij de laagste klassen. Het snuiven van tabak was ook in Nederland zeer in trek. En handelsvolk als de Nederlanders nu eenmaal zijn, werd de snuiftabak geëxporteerd naar de zuidelijke en westerse landen van Europa.
De snuiftabak werd niet alleen voor het genot gebruikt, maar zou tevens helpen tegen onder andere kies- en hoofdpijn.
Kost voor de neus
In het verleden waren er twee soorten snuiftabak, ofwel snuif. Snuif vervaardigd van karotten (langwerpige rol tabaksblad met een lengte van ongeveer 60 cm) en stelensnuif (fijngesneden en vermalen stelen van het tabaksblad). De stelensnuif wordt tegenwoordig niet meer geproduceerd.
Er zijn verschillende recepten bekend voor het zogeheten sausen van snuiftabak. Er gaat namelijk een heel proces vooraf aan het snuifwerk.
Allereerst wordt een mengsel gemaakt van water, keukenzout en potas (een mengsel van zouten, grotendeels bestaand uit kaliumcarbonaat). Vervolgens worden de tabaksbladeren geweekt in een kuip waarbij smaakmakers worden toegevoegd zoals rozijnen, honing, venkel of kaneel. Daarna worden ze opgerold, in linnen verpakt en met touw dichtgebonden. De zo gevormde ‘karot’ (letterlijk wortel) wordt geraspt en het schraapsel wordt tot poeder vermalen.
Om de zo verkregen ‘kost voor de neus’ te bewaren, waren snuiftabaksdozen maar ook flesjes in die tijd gewilde objecten.
Karin Beemster, stadsarcheologie