Een instrument van de pruikenmaker
Na de grote brand van de Houtmarkt in 1998, vond een grootschalige opgraving plaats op de hoek van de Laat en de Bloemstraat. In een waterput aan de Bloemstraat kwam toen onder meer een opmerkelijk klein staafje van pijpaarde tevoorschijn: een krulspeld van de pruikenmaker!
Het staafje is gemaakt van zogenoemde pijpaarde, ofwel fijne witbakkende klei. Het is 7,3 cm lang en heeft een diameter van 1,2 cm. De uiteinden van het staafje zijn wat dikker en hebben een diameter van 1,5 cm. Deze pijpaarden kruller werd vroeger door de pruikenmaker gebruikt als krulspeld om de pruiken mooi in de krul te krijgen. Het is niet ondenkbaar dat de pruikenkruller destijds is gemaakt door een pijpenmaker die immers gewend was te werken met pijpaarde. Om pruikenkrullers te maken, werd de fijne witbakkende klei in speciaal gemaakte mallen gegoten, al dan niet met een merkje op de uiteinden van de staafjes. Onze pruikenkruller heeft echter geen gietnaad en moet daarom wel met de hand gevormd zijn.
We weten dat pruikenkrullers in die tijd wel werden geïmporteerd uit Engeland maar dat ze ook in Nederland werden gemaakt door pijpenmakers, onder meer in Gouda. De aan de Bloemstraat gevonden kruller komt vermoedelijk uit de zeventiende of achttiende eeuw. In de zeventiende eeuw kwam in Nederland de lange pruik, compleet met krullen, ook wel de Allongepruik genoemd, in de mode. Vervolgens werden de pruiken langzamerhand steeds korter. De krullen bleven, maar werden aan de achterkant met een strik samengebonden (de zogenoemde Staartpruik). Pruiken gemaakt van mensenhaar en werden vooral gedragen door welgestelden. De pruiken van dierenhaar waren meer voor mensen met een smalle beurs. Vaak werden pruiken gedragen om een bepaalde status te benadrukken, bijvoorbeeld door geleerden, artsen, geestelijken en
rechters. Een pruikenkruller als deze kwam in die periode dus zeker van pas! De pruikenmaker, op zijn frans perruquier had vaak de beschikking over krullers in verschillende maten. De pruikenkrullers werden verwarmd voordat ze in de haren van de pruik werden gedraaid. Vervolgens werd de kruller omwikkeld met een strookje vochtig papier, in het haar van de pruik gerold en vastgemaakt met een smal reepje stof. De krullen waren overigens niet blijvend. Als ze na een tijdje uitgezakt waren, moest de pruikenmaker er weer aan te pas komen om de krullen er opnieuw in te draaien.
Karin Beemster, stadsarcheologie
Literatuur: Bitter,P., Onder “De Houtmarkt”,RAMA 18, pag. 103, 2014 | Hume, I.N., A guide to artefacten van koloniale Amerika | Encyclopedie Diderot & d’Alembert