Terug naar het overzicht

Archeologisch onderzoek in een tuin aan de Langestraat

Woon- en werkplaats van een behangschilder

In maart vorig jaar, deden onze archeologen een opgraving aan de Langestraat 106. Dat is het winkelpand naast het pand op de hoek van de Langestraat met de Hoogstraat. Aan de buitenkant was er weinig te zien van de opgraving, want die vond plaats in de tuin.

De tuin van Langestraat 106 ligt achter de panden aan de Hoogstraat 20 t/m 26. Dat waren vroeger kleine ondiepe huizen met het dak parallel aan de straat. Dat kun je nog goed zien op de kaart van Cornelis Drebbel uit 1597. Maar het archeologisch onderzoek leerde ons dat dit niet altijd het geval is geweest.

De opgravingscondities waren niet ideaal te noemen. Met een lengte van 13 en een breedte van 4 meter was het te onderzoeken terrein beperkt. En omdat het zo smal was, konden we niet voldoende diep graven. Dat betekende dat we het moesten doen met kleine ‘schuttersputjes’ van steeds een vierkante meter om toch nog iets van een bodemopbouw vast te kunnen stellen.

Opvallend was de vondst van een vroeg bakstenen huis met een heel andere oriëntatie dan die van de huidige bebouwing. Op ongeveer 50 cm onder het maaiveld troffen we de bakstenen funderingen aan die hoorden bij een huis dat aan de Hoogstraat heeft gestaan. Het was circa 7 meter breed en meer dan 10 meter diep.

De gebruikte bakstenen waren vooral veel kloostermoppen van 27-29 cm lang maar ook wat kleinere stenen van 24,5 x 12 x 5,5 cm. Uit vondsten onder en naast de fundering maken we op dat het hier gaat om resten uit ongeveer het midden van de veertiende eeuw. Tussen de twee funderingen werd ook een vloer aangesneden. Die bestaat uit een laagje mortelgruis met daarop een laag grijze leem als vloer. Daarop aansluitend, vonden we een centrale haardplaats van bakstenen met een afmeting van ca 58 x 58 cm. Het geheel was gemaakt met een iets kleiner formaat baksteen (22,5 x 11 x 5,5 cm). En dat maakt het aannemelijk dat de haard van iets latere tijd is dan de twee funderingen. Het gevonden pand zal ergens in de late vijftiende of zestiende eeuw gesloopt zijn. En daarna is op de noordelijke zijgevel een tuinmuur gezet met een goot erlangs, van brokken natuursteen.  

Vroege vondsten

In een van de kijkgaten is diep onder de onderkant van de funderingen, op 160 cm van het maaiveld,  een tweede niveau ontdekt. Dit niveau bevond zich onder een pakket donkerbruin zand van circa 70 cm en bestond uit een kleivloer met daarop verbrande houtresten, vermoedelijk planken. De kleivloer was enkele centimeters dik en door blootstelling aan hitte gebakken. Het verbrande hout is verzameld ten behoeve van een AMS-datering. Uit deze datering bleek dat het hout rond het jaar 1000 stamt. Mogelijk hebben we hier te maken met restanten van een middeleeuws huis dat verbrand is.

Onder de mogelijke kleivloer bleek circa 30 cm geel zand aanwezig met daarin een redelijk aantal inheems Romeinse scherven. Uit het zand is een verbrand stukje hout verzameld dat ook gedateerd is. Hieruit kwam eveneens een datering aan het eind van de 10e eeuw. Mogelijk betreft het hier de vergraven top van de strandwal waarin zowel middeleeuws materiaal als oudere inheems Romeinse sporen aanwezig zijn geweest. Aan de onderzijde van het pakket geel zand is een harde, humeuze kleilaag gevonden. Vanwege de beperkte omvang van de ontgraving is de aard hier van niet duidelijk. Ook dit laagje is bemonsterd en leverde een AMS-datering op. Deze datering had vanwege het lage hoeveelheid koolstof in het monster een ruimere marge dan de andere monsters. Dit monster kan hierdoor niet preciezer geplaatst worden dan aan het eind van de 1e eeuw na Christus tot ongeveer het begin van de 5e eeuw. Dit komt overeen met de datering van het schervenmateriaal dat boven deze laag verzameld is en plaatst deze laag vermoedelijk in de 1e – 3e eeuw n.Chr.

(Tekst gaat verder onder de foto’s)

Beerput

Op zo`n 3 meter vanaf de achtergevel van Langestraat 106 werd aan de noordkant van de tuin een kleine beerput aangetroffen met een diameter van 1.50 meter. In Alkmaar is een diameter van rond de 2.50/2.60 meter voor een beerput bijna standaard te noemen. De stortkoker was gericht tegen de noordelijke zijgevel zodat daar het secreet kon worden geplaatst. Door het lage grondwaterpeil bleek de put een ‘droge’ beerlaag te bevatten met daardoor een matige conservering. Vooral botanisch en organisch materiaal was zo goed als verdwenen. Het vondstmateriaal bestond uit rood- en witbakkend aardewerk, glas, porselein, faience, majolica, Europees porselein en industrieel aardewerk, tegels, pijpen en metaal uit de periode tweede kwart van de 17e eeuw doorlopend tot het midden van de 19e eeuw. Door (tussentijdse) opschoningen is veel incompleet gebleven. Inherent aan al de legingen is dat relatief veel meer voorwerpen uit de 18e eeuw en later dan uit de 17e eeuw compleet kwamen.

Hoewel het opgravingsterrein op steenworp afstand lag van het stadhuis en de Grote Kerk (in vroeger jaren een rijk gebied) kon het vondstmateriaal niet als echt rijk worden getypeerd. Het weinige zeventiende-eeuwse materiaal dat naar boven kwam, had wel wat rijke kenmerken. Zo vonden we bijvoorbeeld de fragmenten van een gegraveerd fluitglas.

Een ander bijzondere vondst uit deze opgraving is een snuiftabak doosje uit de achttiende eeuw, gemaakt van mosagaat. Het messing of bronzen montuur met scharnier is helaas volledig vergaan.

Tussen de grote hoeveelheid vondstmateriaal troffen we ook twee bewerkte botjes die waarschijnlijk zijn gebruikt als plevierfluitjes. Verder viel een laat achttiende- of vroeg negentiende-eeuwse zalfpot op. Vooral omdat de buitenkant van het potje besmeurd was met een rode verfstof. Een snelle blik in het archief leert ons dat in die periode zowel het pand aan de Langestraat 106 als het hoekpand ernaast, plus een pand in de Hoogstraat, werd gebruikt door Jacobus de Ruyt (1771-1848). Jacobus was behangschilder en hij gebruikte de panden vanaf 1789 als woonhuis, werkplaats en pakhuis. Jacobus de Ruyt woonde er tot zijn dood in 1848. Naast behang, schilderde hij ook bloemen, portretten en landschappen en gaf hij les in tekenen.

Rob Roedema, Niels Tuinman, Nancy de Jong-Lambregts maakten dit verslag voor de Archeologische kroniek van de provincie Noord-Holland